De lange historie van het arboretum kent in grote lijnen drie perioden. De periode Von Gimborn van 1924 tot 1965 waarin de eerste plannen werden gemaakt en uitgevoerd, maar ook de harde ingreep na de Wall Street Crash in 1929. Van 1966 tot 2010 liep de universitaire periode van herindeling, de intrede van de wetenschap en het systematiseren van de collectie. Vanaf 2010 is het arboretum in privéhanden en is de maatschappelijke rol veel belangrijker dan voorheen, zonder enige concessie te doen aan de collectie en het beheer daarvan.
De uniciteit van Nederlands grootste exotische bomenpark dwingt tot inspanningen voor behoud en verdere ontwikkeling. Dat geldt zowel in materiele als in immateriële zin. Veel bezoekers waarderen de bijzondere atmosfeer door de parkachtige maar zeer afwisselende inrichting van het arboretum. De rijke natuur die zich in het arboretum heeft ontwikkeld vormt wellicht een wat vreemde eend in de bijt van de vaak wat eenvormige boslandschappen in Nederland en is juist daarom de spreekwoordelijke “krent in de pap”. Dit levende groene erfgoed van inmiddels meer dan 90 jaar oud zal in de toekomst een steeds grotere waarde krijgen als de verstedelijking in Nederland onherroepelijk zijn tol zal eisen van onze groene leefruimte.
Het arboretumgedeelte van het huidige Bomenmuseum is ontsproten aan het brein van Max von Gimborn, die vanaf 1904 een inktimperium in Nederland begon.
De eerste fabriek stond in Zevenaar, waar hij ook woonde. Zijn landgoedtuin was toen al een verzameling van bijzondere bomen en de wat schamele restanten ervan zijn nog in Zevenaar te vinden onder de naam “Gimbornhof”.
Na de beurscrisis van 1929 ging het Von Gimborn minder goed en hij verkocht de fabriek aan Pelikan, maar de naam Gimborn bleef nog lang aan de producten verbonden.
Von Gimborn zelf was daarvoor al naar Doorn verhuisd en begon op 47 hectare grond zijn nieuwe tuin en plannen voor een landhuis. Die laatste plannen werden ook door de beurskrach onmogelijk.
Von Gimborn sleet zijn laatste jaren in een groot huis in Doorn en stierf op 23 oktober 1964. Zijn weduwe Gerda von Gimborn-Dietz verkocht het arboretum in 1966 aan Utrecht Universiteit.
De eerste contouren van wat het Von Gimborn Arboretum zou gaan worden stammen uit 1924. In dat jaar tekende landschapsarchitect Gerard Bleeker een schets van de indeling van de 47 hectare grond, die von Gimborn had aangekocht op de Heuvelrug. [zie foto]
Het landhuis zou op ongeveer 1/3de van de lengte centraal komen te liggen met daarvoor een formele tuin en verder eromheen en erachter de enorme bomenverzameling. Die aanleg kenmerkte zich door het Engelse parkkarakter en was ontworpen door Gerard Bleeker, leerling en neef van Leonard Springer. De vele gebogen lijnen getuigen hiervan. De bomen staan schetsmatig als groepen in de tekening.
Een ongedateerde tekening van veel kleiner formaat, maar met een veel grotere detaillering is in eigendom van de nazaten van von Gimborn [zie foto]. Deze tekening vertoont woorden in handschrift dat sprekend op dat van von Gimborn lijkt. In deze tekening zijn individuele bomen gezet en struikgroepen. Opvallend is dat in deze tekening een hoekige zwarte begrenzing is getekend, die de nieuwe begrenzing aangeeft van na de beurscrisis.
Von Gimborn moest na de beurskrach van 1929 van de aangekochte 47 hectare terug naar 23 door grond te verkopen aan de boeren in de omgeving. Helaas is hierdoor veel van de logica van de bepading teloor gegaan. Het landhuis kwam er door de geldproblemen ook niet. De resterende grond stond sterk onder invloed van hoge grondwaterstanden en kwel. Na het draineren van het gebied begon de aanplant van zijn collectie, overgekomen uit Zevenaar.
In de jaren daarna kocht von Gimborn elk jaar vele honderden nieuwe bomen en struiken en kweekte ook op uit zaad. De tuin bereikte in de periode 1940 – 1960 al de status van een bijzondere dendrologische attractie gezien de veelvuldig in het archief voorkomende aanvragen voor groepsbezoeken. Von Gimborn gaf hier steeds gehoor aan, maar verder bleef de tuin gesloten.
Het aankopen van planten ging nog tot in de vijftiger jaren door, maar de plaatsing in het arboretum liet von Gimborn steeds meer aan de tuinlieden over. Gaandeweg werden ook delen van het arboretum aan hun lot overgelaten, zodat bij de overdracht aan de Utrechtse Universiteit sprake was van een vrij verwaarloosd arboretum met diverse dode bomen, dicht in elkaar gegroeide struiken en veel bramen. Toch was het nogal altijd een bijzonder rijke verzameling met diverse voor ons land unieke exemplaren.
Internationaal stond de Hemlocksparren (Tsuga-) collectie zeer hoog aangeschreven. Een aantal boomkwekers, met name den Ouden uit Boskoop en Konijn in Reeuwijk, onderhielden intensieve contacten met Von Gimborn en selecteerden en benaamden, al of niet in overleg met Von Gimborn, een aantal cultivars van materiaal uit de collectie. Deze selecties zijn: Chamaecyparis lawsoniana ‘Gimbornii’ en ‘Luteocompacta’, Juniperus communis ‘Controversa’, ‘Dumosa’ en ‘Effusa’, Pinus parviflora ‘Gimborn’s Ideal’, ‘Gimborn’s Pyramid’ en ‘Tempelhof’, Picea rubens ‘Nana’, Pinus pumila ‘Globe’ , Tsuga heterophylla ‘Conica’ en Tsuga mertensiana ‘Blue Star’.
Op 31 december 1965 kocht “De Rijksuniversiteit te Utrecht” het arboretum voor 350.000 gulden van de weduwe Von Gimborn. De interesse voor het arboretum was het gevolg van een op het laatste moment afgewezen plan van botanicus professor Lanjouw, om het universiteitscentrum "De Uithof" als een arboretum te beplanten, mede voor onderwijsdoeleinden. Het te koop staande arboretum van von Gimborn plus collectie werd ter compensatie aangekocht onder voorwaarde dat de collectie in stand zou blijven.
Dat laatste gebeurde volop en de collectie werd zelfs aanzienlijk uitgebreid, met veel meer aandacht voor het aandeel loofbomen (bijv. esdoorns, essen, kardinaalsmuts en heideverwanten). Het arboretum werd tevens een levend “practicumboek” voor studenten in bijv. Plantentaxonomie, plantenfysiologie etc.
In 1971 werd de boerderij “De Vossenstein” aangekocht en afgebroken en het terrein tot een kwekerij omgevormd, incl. een kas. Met deze aankoop kwam het totale oppervlak op 27 hectare. De grote middelste vijver werd uitgegraven en met het uitgegraven materiaal werd de “heuvel” aangelegd.
In 1978 werd begonnen met een meer systematische opzet van de collecties, waarbij zwaartepunten werden afgesproken op landelijk niveau. Voor het arboretum werden dat o.a. de esdoorns, naaldbomen, essen, Kardinaalsmuts etc.
In 1981 werd het arboretum voor het eerst beperkt opengesteld voor publiek.
Een meerjarenvisie op de ontwikkeling van het arboretum werd in 1991 opgesteld, maar slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Hierdoor ontsnapten enkele monumentale bomen aan hun ondergang (bijv. de fameuze Varenbeuk bij het tsugabos).
Het afstoten van onrendabele organisatieonderdelen door de Nederlandse universiteiten was in het begin van het nieuwe millennium een plaag voor vele universitaire collecties. Meerderen zijn roemloos ten onder gegaan en enkelen konden gered worden, mede dankzij particulier initiatief. Dat laatste was het geval voor het Von Gimborn Arboretum, dat in 2009 werd verworven door de gelijknamige particuliere stichting voor de som van € 1. Tegelijkertijd was er flink werk gemaakt van het bouwen aan een bestemmingsfonds om het arboretum meteen een financieel steuntje in de rug mee te geven [zie Founding Fathers].
In 2010 werd het arboretum “operationeel” door het aantrekken van een parttime directeur voor de dagelijkse leiding etc. Nog een jaar werkten drie medewerkers van de universiteit mee. Hun taken werden daarna overgenomen door een parttime
aangestelde voorman. Het oorspronkelijke “actiecomité” werd omgezet in een bestuur [zie Bestuur].
De eerste taak was het terugdringen van het exploitatietekort en het aantrekken van vrijwilligers. Daarna werd een nieuwe visie op de maatschappelijke taken van het arboretum ontworpen en meteen in praktijk gebracht. Ook de fysieke conditie van het arboretum vroeg meteen aandacht. Het arboretum was op veel plaatsen "dichtgegroeid” en er kwam een beheerplan waarin deze zaken werden aangepakt. Na een paar pogingen en leermomenten ontstond een volwassen evenementenprogramma. P.r. en communicatie kregen veel meer aandacht dan voorheen en leverde in korte tijd een
bezoekerstoename op van 8000 (2010) tot 18.000 (2015).
Het instellen van een collectiecommissie getuigt van het onderkennen van het belang van de collectie door het bestuur. Het nieuwe collectiebeleid voorziet erin dat de collectie in stand blijft, verjongt wordt en uitgebreid.
In 2017 kreeg het Von Gimborn Arboretum de status "Geregistreerd Museum" en veranderde daarna de naam in Het Nationaal Bomenmuseum Gimborn. De insluiting van de woorden "bomen" en "museum" daarin, leidden tot een betere herkenbaarheid van de betekenis en doelen van de locatie en al zeer snel steeg het aantal nieuwe bezoekers door naar ca. 30.000 in 2019. De coronacrisis dempte de aantallen, maar de verwachting is dat dit zich snel zal herstellen als er geen beperkende maatregelen meer zijn voor het bezoek.
Vele sponsoren/partners [zie Partners] hebben deze snelle en goed gelukte omwentelingen mogelijk gemaakt en dat is het gevolg van een actief beleid om partners te zoeken voor het Nationaal Bomenmuseum.
Er blijft nog veel te wensen over, maar de eigen benen waarop het Bomenmuseum nu staat, blijken al behoorlijk stevig te zijn.
Naast de bijzondere collectie is het arboretumgedeelte ook een biodiversiteits'hotspot'. Dat is te lezen in het ecologische rapport dat in 2013 verscheen.
De zeer rijke afwisseling van allerlei biotopen wordt veroorzaakt door de grote diversiteit van de collectie en de ruimtelijke verdeling ervan. Veel dieren uit de omgeving bezoeken het arboretumgedeelte in tijden van schaarste en om zich voort te planten. Ook zeldzame planten zijn ooit het arboretumgedeelte 'ingewaaid' en voelen zich hier op hun gemak.
Beleid is om deze bijzondere kwaliteit goed te benutten voor zowel natuurbehoud als –educatie en beleving.
Het arboretumgedeelte heeft in de huidige gemeentelijke bestemmingsplannen weinig mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling. Hierdoor kan het toekomstbeleid niet voldoende worden uitgevoerd.
Het bestuur heeft dan ook een procedure gestart om een nieuw bestemmingsplan door de gemeente te laten goedkeuren. Daarin zijn nieuwe informatiepunten (vergelijkbaar met de boomhut) opgenomen, alsook een nieuw bezoekerscentrum, een kweekkas en een kapschuur. Ook opgenomen is onderdak voor een beheerder. Het arboretumgedeelte is nu nog geheel verlaten buiten openingstijden en dat is niet wenselijk.
De term “erfgoed” wordt vaak geassocieerd met historische bouwwerken met of zonder hun omgeving , maar ook groen erfgoed begint als term meer bekend te worden. Historische landgoederen en buitenplaatsen vallen hier bijv. onder. In 2015 kreeg Thijsse’s Hof de status van rijksmonument. Dat het arboretum groen erfgoed is, behoeft wellicht weinig uitleg, maar er zit meer onder het oppervlak. De componenten van groen erfgoed die vaak de aandacht krijgen bij het beheer zijn de tuinarchitectonische en/of landschappelijke aanleg en de samenstelling van de beplanting. Herstel daarvan gaat meestal gepaard met de aanschaf van vervangend plantmateriaal dat zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke soorten komt. Een beuk kan vervangen worden door eenzelfde soort beuk, die ergens wordt aangeschaft. Spannender wordt het al als van de oorspronkelijke beplanting bekend is welke specifieke cultivars (selecties) zijn gebruikt. Het zoeken naar vervangers of de identieke cultivars vereist al een wat grotere inspanning. Vaak blijkt dat cultivars uit een ver verleden niet meer of moeilijk vindbaar zijn.
De arboretumcollectie is juist uniek om zijn hoge gehalte historische cultivars van veel boom- en struiksoorten. Ook staan in de collectie nog de oorspronkelijke moederplanten van waaruit unieke “Gimborn”-cultivars de handel in zijn gegaan. De collectie is daarmee genetisch erfgoed. Het behoud van genetisch erfgoed is iets wat in Nederland vooral bekend is uit de wereld van historische fruit- en groenterassen, maar op het niveau van behoud van landschappelijk en stedelijke beplanting staat dit nog in de kinderschoenen. Arboreta kunnen uitstekende “genenpools” zijn voor deze doelstelling. Behoud van dergelijke historische genenpools is daarom hoog nodig en het Bomenmuseum zal dan ook initiatieven ondernemen om dit doel in samenwerking met andere belanghebbenden verder te ontwikkelen.
Het op de toekomst gerichte beheer van de collectie kent een aantal componenten. Die componenten zijn voortgekomen uit een z.g. “rationalisering” van de collectie, ofwel een kritische kijk op de kwaliteit van onderdelen van de collectie en dit gerelateerd aan de functies ervan. Als het gaat om genetisch behoud zijn bijv. veel van de naaldbomen-/conifeercultivars van grote waarde. Von Gimborn kocht ze aan in de eerste helft van de vorige eeuw en velen daarvan zijn vrijwel onvindbaar geworden in de handel. Van veel van deze bijzondere historische typen is nog maar EEN exemplaar in de collectie aanwezig. Zij worden vanaf nu vermeerderd door stek (want alleen zo blijft de genetische informatie van de nakomelingen identiek aan de ouderplanten). Een ander aandachtspunt vormen de zwaartepuntcollecties [zie Collectie]. De analyse toonde aan dat twee daarvan (sering en magnolia) niet meer voldoen aan de eisen daarvoor [zie Stichting Nationale Plantencollectie]. Oorzaken daarvan zijn bijv. de moeilijke verkrijgbaarheid van relevant nieuw materiaal, het bestaan van betere collecties elders en de ongunstige groeivoorwaarden in het arboretum (vrij arme zandgrond). Dergelijke collectieonderdelen zullen wat minder aandacht krijgen in termen van uitbreiding, wat weer wel geldt voor de overige zwaartepunten.
Ten slotte is de collectie ook simpelweg de aankleding van het arboretum en vormt de basis van de overige biodiversiteit en de beleving ervan door de bezoekers. Hier geldt dan dat collectieonderdelen worden beoordeeld op hun rol in dat aandachtsveld. Zaken als monumentaliteit, esthetiek, sfeerbepaling, zichtbaarheid, biodiversiteitswaarde etc. krijgen daarom in het beleid volle aandacht.