Het arboretum is ontsproten aan het brein van Max von Gimborn, die vanaf 1904 een inktimperium in Nederland begon.
De eerste fabriek stond in Zevenaar, waar hij ook woonde. Zijn landgoedtuin was toen al een verzameling van bijzondere bomen en de wat schamele restanten ervan zijn nog in Zevenaar te vinden onder de naam “Gimbornhof”.
Na de beurscrisis van 1929 ging het Von Gimborn minder goed en hij verkocht de fabriek aan Pelikan, maar de naam Gimborn bleef nog lang aan de producten verbonden.
Von Gimborn zelf was daarvoor al naar Doorn verhuisd en begon op 47 hectare grond zijn nieuwe tuin en plannen voor een landhuis. Die laatste plannen werden ook door de beurskrach onmogelijk.
Von Gimborn sleet zijn laatste jaren in een groot huis in Doorn en stierf op 23 oktober 1964. Zijn weduwe Gerda von Gimborn-Dietz verkocht het arboretum in 1966 aan Utrecht Universiteit.
De eerste contouren van wat het Von Gimborn Arboretum zou gaan worden stammen uit 1924. In dat jaar tekende landschapsarchitect Gerard Bleeker een schets van de indeling van de 47 hectare grond, die von Gimborn had aangekocht op de Heuvelrug.
Het landhuis zou op ongeveer 1/3de van de lengte centraal komen te liggen met daarvoor een formele tuin en verder eromheen en erachter de enorme bomenverzameling. Die aanleg kenmerkte zich door het Engelse parkkarakter en was ontworpen door Gerard Bleeker, leerling en neef van Leonard Springer. De vele gebogen lijnen getuigen hiervan.
De bomen staan schetsmatig als groepen in de tekening. Een ongedateerde tekening van veel kleiner formaat, maar met een veel grotere detaillering is in eigendom van de nazaten van von Gimborn [zie foto]. Deze tekening vertoont woorden in handschrift dat sprekend op dat van von Gimborn lijkt. In deze tekening zijn individuele bomen gezet en struikgroepen. Opvallend is dat in deze tekening een hoekige zwarte begrenzing is getekend, die de nieuwe begrenzing aangeeft van na de beurscrisis.
Von Gimborn moest van de aangekochte 47 hectare terug naar 23 door grond te verkopen aan de boeren in de omgeving. Helaas is hierdoor veel van de logica van de bepading teloor gegaan. Het landhuis kwam er door de geldproblemen ook niet. De resterende grond stond sterk onder invloed van hoge grondwaterstanden en kwel. Na het draineren van het gebied begon de aanplant van zijn collectie, overgekomen uit Zevenaar.
In de jaren daarna kocht von Gimborn elk jaar vele honderden nieuwe bomen en struiken en kweekte ook op uit zaad. De tuin bereikte in de periode 1940 – 1960 al de status van een bijzondere dendrologische attractie gezien de veelvuldig in het archief voorkomende aanvragen voor groepsbezoeken. Von Gimborn gaf hier steeds gehoor aan, maar verder bleef de tuin gesloten.
Het aankopen van planten ging nog tot in de vijftiger jaren door, maar de plaatsing in het arboretum liet von Gimborn steeds meer aan de tuinlieden over. Gaandeweg werden ook delen van het arboretum aan hun lot overgelaten, zodat bij de overdracht aan de Utrechtse Universiteit sprake was van een vrij verwaarloosd arboretum met diverse dode bomen, dicht in elkaar gegroeide struiken en veel bramen. Toch was het nogal altijd een bijzonder rijke verzameling met diverse voor ons land unieke exemplaren.
Internationaal stond de Hemlocksparren (Tsuga-) collectie zeer hoog aangeschreven. Een aantal boomkwekers, met name den Ouden uit Boskoop en Konijn in Reeuwijk, onderhielden intensieve contacten met Von Gimborn en selecteerden en benaamden, al of niet in overleg met Von Gimborn, een aantal cultivars van materiaal uit de collectie. Deze selecties zijn: Chamaecyparis lawsoniana ‘Gimbornii’ en ‘Luteocompacta’, Juniperus communis ‘Controversa’, ‘Dumosa’ en ‘Effusa’, Pinus parviflora ‘Gimborn’s Ideal’, ‘Gimborn’s Pyramid’ en ‘Tempelhof’, Picea rubens ‘Nana’, Pinus pumila ‘Globe’ , Tsuga heterophylla ‘Conica’ en Tsuga mertensiana ‘Blue Star’.
Op 31 december 1965 kocht “De Rijksuniversiteit te Utrecht” het arboretum voor 350.000 gulden van de weduwe Von Gimborn. De interesse voor het arboretum was het gevolg van een op het laatste moment afgewezen plan van botanicus professor Lanjouw, om het universiteitscentrum "De Uithof" als een arboretum te beplanten, mede voor onderwijsdoeleinden. Het te koop staande arboretum van von Gimborn plus collectie werd ter compensatie aangekocht onder voorwaarde dat de collectie in stand zou blijven.
Dat laatste gebeurde volop en de collectie werd zelfs aanzienlijk uitgebreid, met veel meer aandacht voor het aandeel loofbomen (bijv. esdoorns, essen, kardinaalsmuts en heideverwanten). Het arboretum werd tevens een levend “practicumboek” voor studenten in bijv. Plantentaxonomie, plantenfysiologie etc.
In 1971 werd de boerderij “De Vossenstein” aangekocht en afgebroken en het terrein tot een kwekerij omgevormd, incl. een kas. Met deze aankoop kwam het totale oppervlak op 27 hectare. De grote middelste vijver werd uitgegraven en met het uitgegraven materiaal werd de “heuvel” aangelegd.
In 1978 werd begonnen met een meer systematische opzet van de collecties, waarbij zwaartepunten werden afgesproken op landelijk niveau. Voor het arboretum werden dat o.a. de esdoorns, naaldbomen, essen, Kardinaalsmuts etc.
In 1981 werd het arboretum voor het eerst beperkt opengesteld voor publiek.
Een meerjarenvisie op de ontwikkeling van het arboretum werd in 1991 opgesteld, maar slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Hierdoor ontsnapten enkele monumentale bomen aan hun ondergang (bijv. de fameuze Varenbeuk bij het tsugabos).
Het afstoten van onrendabele organisatieonderdelen door de Nederlandse universiteiten was in het begin van het nieuwe millennium een plaag voor vele universitaire collecties. Meerderen zijn roemloos ten onder gegaan en enkelen konden gered worden, mede dankzij particulier initiatief. Dat laatste was het geval voor het Von Gimborn Arboretum, dat in 2009 werd verworven door de gelijknamige particuliere stichting voor de som van € 1. Tegelijkertijd was er flink werk gemaakt van het bouwen aan een bestemmingsfonds om het arboretum meteen een financieel steuntje in de rug mee te geven [zie Founding Fathers].
In 2010 werd het arboretum “operationeel” door het aantrekken van een parttime directeur voor de dagelijkse leiding etc. Nog een jaar werkten drie medewerkers van de universiteit mee. Hun taken werden daarna overgenomen door een parttime
aangestelde voorman. Het oorspronkelijke “actiecomité” werd omgezet in een bestuur [zie Bestuur].
De eerste taak was het terugdringen van het exploitatietekort en het aantrekken van vrijwilligers. Daarna werd een nieuwe visie op de maatschappelijke taken van het arboretum ontworpen en meteen in praktijk gebracht. Ook de fysieke conditie van het arboretum vroeg meteen aandacht. Het arboretum was op veel plaatsen "dichtgegroeid” en er kwam een beheerplan waarin deze zaken werden aangepakt. Na een paar pogingen en leermomenten ontstond een volwassen evenementenprogramma. P.r. en communicatie kregen veel meer aandacht dan voorheen en leverde in korte tijd een
bezoekerstoename op van 8000 (2010) tot 18.000 (2015).
Het instellen van een collectiecommissie getuigt van het onderkennen van het belang van de collectie door het bestuur. Het nieuwe collectiebeleid voorziet erin dat de collectie in stand blijft, verjongt wordt en uitgebreid.
Vele sponsoren/partners [zie Partners] hebben deze snelle en goed gelukte omwentelingen mogelijk gemaakt en dat is het gevolg van een actief beleid om partners te zoeken voor het arboretum.
Er blijft nog veel te wensen over, maar de eigen benen waarop het arboretum nu staat, blijken al behoorlijk stevig te zijn.